De kattentuin

Uit: De kattentuin

Sabien nestelt zich op de bank. Met de doos tegen haar bil. Haar hand gaat over het karton. Alsof ze de doos aait. Er komt lawaai uit de doos. En de doos beweegt weer.
Daar zit vast een dier in, denkt Marijn. Een konijn of een kip of een cavia. Hij wil het haar niet vragen. Hij wil helemaal niet met haar praten. Hij wil niet dat ze met hem mee reist. Hij kan toch best alleen met de trein reizen! Sabien pakt de doos en zet hem op haar schoot. Marijn ziet nu de doos en daarboven het hoofd van Sabien. Het is geen gezicht. Alsof de doos ineens een hoofd heeft. Alsof Sabien ineens een doos in plaats van een buik heeft. Marijn bijt op de binnenkant van zijn wang. Als hij maar niet in lachen uitbarst. De doos wipt op. Of beweegt de buik van Sabien?
'Sst,' doet Sabien. 'Rustig blijven.'
De doos ritselt. Onderaan gaat het karton kapot. Het dier in de doos graaft zich een weg naar buiten. Is het een mol? En dan gebeurt het: floep, een poot schiet door het gat.
'Nee,' gilt Sabien. Ze duwt de poot weer in de doos.
Het was een rossige poot, heeft Marijn gezien. Een rossige poot met lichte en donkere streepjes. En onderaan een witte sok. Zijn lachkramp is voorbij. Dit wordt een verhaal voor Arthur. Alsjeblief beest, breek uit, bidt hij in zichzelf. Dan zie ik wie je bent.