De verdwaalde bom

Uit: De verdwaalde bom

Het wordt stil in het nieuwe huis. Er klinkt alleen het plenzen van de mortel. Tom en Arne zijn ingespannen bezig. Ze horen niet dat er iemand door het huis loopt.
“Wat moet dat hier,” bast opeens een rauwe stem.
Van schrik laat Tom een baksteen op zijn tenen vallen.
“Au,” roept hij. Vlak voor hem staan een paar groene laarzen. Ze zitten aan de voeten van een man. De man draagt een grauwe broek, die met een touwtje om zijn middel vastzit, en een vuile bruine trui die net tot zijn navel reikt. Zijn wilde haardos is bestoven met fijn wit zand. Waar kom die man zo plotseling vandaan? Tom heeft hem helemaal niet zien binnenkomen.
“Ik,” hakkelt Tom, “ik woon hier.”
“Oh, ja,” zegt de man zacht. “Woon jij hier, ventje?” Hij laat een rij brokkelige gele tanden zien en knijpt zijn ogen tot spleetjes.
“Luister goed. IK werk hier!” Zijn stem klinkt nu heel wat luider.
Tom en Arne zwijgen.
“Kun je niet lezen?” roept hij. Hij grijpt Tom bij zijn kraag en sleept hem het huis uit.
“Kijk wat er op dat bord staat!” Spatjes spuug vliegen uit zijn mond.
“Verboden op de bouwplaats te komen,” stottert Tom. Het staat in dikke, zwarte letters op een groot, wit bord.
De man laat Tom los. “Ik vertel het aan je ouders,” dreigt hij. “En de volgende keer roep ik politie! Reken maar! Ik wil jullie hier nooit meer zien. Kst, kst, wegwezen!”
Tom en Arne hollen de straat op, rennen de wei door en klauteren over de bergen zand tot ze uitgeput neerploffen in het gras.
“Ik schrok me dood,” hijgt Arne. “Die man stond opeens voor ons.”
“Net een geest,” fluistert Tom. Hij hapt naar adem en kijkt voorzichtig achterom. Niemand.
Arne schudt zijn hoofd. “Het was geen geest. Die man was echt. Heb je zijn kleren gezien?.”
Tom knikt. “Vol stof en zand en aarde.”
“En zijn haar,” zegt Arne. Het stond helemaal overeind. Net een weerwolf.”
“Een monster,” fluistert Tom.
“Een monster uit de grond,” vult Arne aan.
“Een grondmonster,” zegt Tom met een grafstem. De akelige man heeft een naam.