Een plekje voor Koetje

Uit: Een plekje voor Koetje

Lukas trapte hard toen hij naar het bosje fietste. Maar hij kwam haast niet vooruit. Alsof zijn benen van pudding waren. Bij elke trap van zijn voet ging het door zijn hoofd: inbreken, in-bre-ken, ze gingen IN-BRE-KEN. Hij hoefde zelfs niet na te denken om geen fouten te maken. Dit was vanaf het begin fout. Hoe kon hij Floor tegenhouden?

Hij was bij het bosje aangekomen, stopte en keek om zich heen. De straat was leeg. Hij liet zijn fiets achter een struik vallen en liep tusen de andere struiken door naar het bosje. Het voelde veel en veel enger nu hij hier zonder Floor was. Het leek alsof het gras bij elke stap 'STOP!' riep. Alsof de struiken bij elke aanraking 'NEE' schreeuwden.

Hij hoorde het al van ver. Meneer Van der Plas was bij het grotje. Hij praatte hardop tegen Maria. Of tegen Fie.